Er moet wat in, op, over, voor. Het mag niet gezien zijn, dat niets. Nee, niets mee te maken. Want hoe kan je niets zien?
Het moet gevuld. Iemand dood, een relatie voorbij – geen engere gedachten dan zulke gedachten. Die moeten weg.
Het moet gevuld. Met marginalia. Ruis. Rommel.
Demp de put. Voordat je erin valt.